Een natuurlijk persoon heeft de goedkeuring nodig van zijn of haar echtgenoot, onder meer indien deze persoon zich borg stelt voor de nakoming van verplichtingen van een derde partij. Dit wordt in de praktijk soms over het hoofd gezien. In het arrest van 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1220, heeft de Hoge Raad geprobeerd meer duidelijkheid te verschaffen over dit toestemmingsvereiste en de uitzonderingen hierop.
Achtergrond
Bij een borgstelling moet rekening worden gehouden met het toestemmingsvereiste van de echtgenoot. De echtgenoot kan namelijk bij het ontbreken van zijn of haar toestemming, de overeengekomen borgstelling achteraf vernietigen. De wetgever heeft een uitzondering opgenomen voor een directeur-grootaandeelhouder van een onderneming (dga) indien de borgstelling geschiedt ten behoeve van “de normale uitoefening van het bedrijf” van die dga. In een zodanig geval is geen toestemming van de echtgenoot vereist. Over de reikwijdte van deze uitzondering bestaat onduidelijkheid.
Context
Een bank wenst normaal gesproken diverse zekerheden van een kredietnemer voor de terugbetaling van het verschafte krediet. Deze zekerheden kunnen bestaan uit bijvoorbeeld een pandrecht op de inventaris van de kredietnemer of een hypotheekrecht op de bedrijfshal van de kredietnemer. Behalve zekerheden van de kredietnemer verlangt een bank ook regelmatig persoonlijke zekerheid van de dga, zoals een persoonlijke borgstelling. Afhankelijk van de omstandigheden zal de bank toestemming nodig hebben van de echtgenoot van de dga.
Het geschil
In deze zaak was een accountant (tevens dga) via zijn vennootschap een financieringsovereenkomst aangegaan met de Rabobank. Deze financiering was bedoeld voor de inkoop door de vennootschap in een accountancy-maatschap. Nadat de vennootschap in financiële problemen raakte, is deze ontbonden en uitgeschreven bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De Rabobank heeft daarop de financieringsovereenkomst opgezegd en het gehele krediet opgeëist. De accountant is hierbij in persoon aangesproken tot betaling van een bedrag van € 350.000,- op grond van de borgstelling. De echtgenote van de accountant heeft de overeenkomst tot borgstelling vervolgens vernietigd vanwege het ontbreken van haar toestemming.
De uitspraak
De rechtbank en het hof oordeelden allebei dat de toestemming van de echtgenoot was vereist voor het aangaan van de borgstelling door de dga en de borgstelling dus rechtsgeldig was vernietigd. In dit kader had het hof geoordeeld dat de financiering van de inkoop in een accountancy-maatschap ook op andere wijze had kunnen plaatsvinden. Mede op basis daarvan kwalificeerde het aangaan van deze financiering niet als een ‘normale’ rechtshandeling zoals financiering voor de kantoorinrichting of een vervoersmiddel, aldus het hof in hoger beroep.
De Hoge Raad oordeelt daarentegen dat onderzocht had moeten worden of de rechtshandeling (waarvoor de zekerheid werd verstrekt) zelf tot de rechtshandelingen behoort die ten behoeve van de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht. Met andere woorden: is het in dit geval normaal om als accountant een lening aan te gaan voor de inkoop in een maatschap?
Dit had het hof moeten onderzoeken. De Hoge Raad vindt de volgende stellingen hierbij relevant: i) de financiering was vereist om de vennootschap in staat te stellen haar normale bedrijfsuitoefening te ontplooien, ii) de financiering was een normale bedrijfshandeling, en iii) aan deze financiering was geen bijzonder risico verbonden. Het feit dat de financiering van de inkoop in de maatschap ook op andere wijze had kunnen plaatsvinden, acht de Hoge Raad niet van belang.
De Hoge Raad komt tot de conclusie dat het hof ofwel een te strenge maatstaf heeft aangelegd, ofwel zijn oordeel niet naar behoren heeft gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding naar het hof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.